dinsdag 10 maart 2015

Er was eens een koning..

 
Deze koning regeerde over een rijk en welvarend land. En hoewel hij het goed had, werd deze koning zenuwachtig van de ontwikkelingen die in zijn buurlanden gaande waren.
Ooit waren de buurlanden heel arm, maar na een paar goede oogsten begonnen zij uit het dal te klimmen. Langzamerhand begon de ambitie zich af te tekenen. De twee landen bouwden ieder aan een sterk leger. Sterke boerenzonen stonden in de rij om zich daarvoor aan te melden. Voor hen een manier om aan de armoede te ontsnappen, voor hun koningen een kans om hun land op te stuwen in de vaart der volkeren.

Geen wonder dat dit de rijke koning niet lekker zat. Als dit zo doorging zou hij links en rechts worden ingehaald. De koning sloeg hard aan het nadenken. Wat staat er aan de basis van een sterke verdediging? Goede krijgers. De koning bedacht dat hij het van sterke boerenzonen moest hebben, Zij zouden ervoor zorgen dat zijn land ook in de toekomst een sterke positie zou behouden. De koning liet een verklaring omroepen waarin hij uitsprak dat grote en sterke boerenzonen zeer belangrijk waren voor zijn land.
Wat betekende dat nu concreet voor grote en sterke jongens? Werden zij voortaan in de watten gelegd? Werden zij nu gezien als kampioenen?
Niet echt, eigenlijk. Of laten we zeggen, echt niet.
Ook al stak een boerenzoon met kop en schouders boven zijn klasgenoten uit, hij kreeg hetzelfde kleine bordje pap als de rest. Ook moest hij in een veel te klein bankje zitten op school. Gelijke monniken, gelijke kappen. Sommige schoolmeesters erkenden het belang van het opleiden van goede krijgers. Zij hielden na school een speciaal krijgers-uurtje. Maar dat extra uurtje was vooral voor jongens die goed hun best deden. Braaf zijn en je best doen is moeilijk als je de hele dag honger hebt en in een veel te klein bankje moet zitten. Veel grote jongens hadden al bij voorbaat het stempel ‘lastig’ en mochten daarom niet meedoen.
Niet gek dat veel sterke jongens afhaakten, en maar als boerenknecht aan het werk gingen. Maar: de aanhouder wint. Na school kon een sterke jongen zich aanmelden voor de militaire academie. Dan zou hij toch wel beloond worden?
Nou, ook dat viel een beetje tegen. Je zou zeggen dat de koning dolblij was met al die sterke jongens die interesse toonden in de verdediging van zijn land. En dat was hij ook. Maar toch moesten die jongens duizend goudstukken per jaar betalen om hun opleiding te kunnen volgen. Velen verlieten hun opleiding dan ook met een flinke schuld. 

Maar dat was niet erg, volgens de koning. Een beetje sterke jongen heeft dat zo terugbetaald. Die wacht een gouden toekomst. En dat klopte vaak ook. Mits de jongens niet bij het leger van de koning gingen.
Wie bij een bierbrouwer biervaten ging sjouwen, kreeg een prima salaris en nette werkuren. Daar kon je je schuld wel van terugbetalen. En na een paar jaar kon je zelfs een boerderijtje met een paar geiten kopen. 
Ging je in het leger van de koning, dan werd er van je verwacht dat je naast je werkuren flinke overuren maakte. Ieder jaar weer moest je bewijzen dat je het leger van de koning waard was, en beargumenteren waarom jouw eenheid geld en materiaal zou moeten krijgen. Het ene jaar was je in de ene uithoek gestationeerd, het andere jaar kwam je weer heel ergens anders terecht. Een privéleven kon je dan ook vergeten. En reken maar niet dat al die extra uren gecompenseerd worden met een royaal salaris. Integendeel, de koning betaalde minder dan de brouwers. Een kamertje bij een hospita kon je huren, en dat was dan ook alles. Iets opbouwen zat er niet in. 

Maar, zo hield de koning de jongens voor, in het leger gaan, dat was niet iets wat je voor het geld deed. Dat deed je voor eer en vaderland. Sterker nog, de koning overwoog om de laagste rang in het leger, het vazalschap, ook in een ‘opleiding’ om te toveren. Een studiebeurs van negenhonderd goudstukken in de maand, in plaats van een soldij van achttienhonderd. Dat is nog eens een besparing. Kassa! Voor de vazallen was de deal minder gunstig. Van negenhonderd goudstukken kun je geen schuld aflossen, laat staan sparen voor je oude dag. En mocht je ziek worden, dan had je nergens recht op. Je was immers student, en geen werknemer.
Maar over die dingen moest je niet zeuren. Je mocht je vaderland dienen, was dat geen beloning genoeg? Gek genoeg, was voor veel sterke jongens het antwoord ‘nee’.
Zij besloten bij de bierbrouwers aan het werk te gaan, zodat zij een toekomst op konden bouwen. En zo kwam het dat de sterkste en gezondste jongens van het land vooral bezig waren met het brouwen van bier. Tientallen brouwerijen, honderden verschillende soorten bier waren er. Niemand had er nog echt een overzicht van. Of dat zo nuttig was? De brouwers werden er in ieder geval slapend rijk van. Maar sommige soorten bier waren heel erg verslavend. Velen konden geen weerstand bieden en raakten zo hun huis en al hun bezittingen kwijt. En intussen waren de verdedigingsposten van het land bijna leeg, op een handjevol trouwe patriotten na. Plus wat mensen die geweigerd waren door de brouwerij.
Maar de koning had niks door. Die liet ieder jaar gewoon weer omroepen hoe belangrijk sterke jongens wel niet waren voor zijn land..
Wat denk je, hoe zou het met dat land zijn afgelopen?


Bron foto kasteel: Saffrodite
Bron foto ridder: MOTHdevil

Geen opmerkingen:

Een reactie posten